Wie alles onbevangen op zich af laat komen en niet de massa, maar zijn neus volgt, wordt het rijkelijkst beloond door cultuur (of in ruimere zin: het leven). Aangetrokken door niet meer dan een nogal vage affiniteit met Rusland, waar ik alleen in gedachten ben rondgeleid door Tolstoj, Dostojevski, Pantelejmon Romanov en Isaak Babel, greep ik een verblijf in mijn Oostendse datsja aan om een voorstelling van het plaatselijke theaterfestival over de laatstgenoemde auteur mee te pikken. Zoals altijd had ik slecht ingepakt: telkens weer neem ik me voor om het grondig te doen, telkens weer gooi ik bij gebrek aan huispersoneel in extremis wat willekeurige spullen in een reistas. Er stond niet eens een rijtuig klaar voor mijn zomerpaleis, er restte mij geen andere mogelijkheid dan mijn gezin eigenhandig over de Vlaamse wegen te vervoeren.
Het was uitzonderlijk heet en vochtig aan de Belgische kust, alsof ik met een berenmuts en mantel van nertsenbont op een tropisch eiland rondliep. Toch viel die hitte onmiddellijk van mij af in de bescheiden toneelzaal. Koenraad Tinel, een Vlaamse kunstenaar met een bewogen oorlogsverleden – zijn vader was een notoire Gentse collaborateur, de jonge Koenraad werd als kind op pad gestuurd om SS-propaganda te verspreiden – las fragmenten voor uit Isaak Babels De rode ruiterij en maakte in een hels tempo bijpassende inkttekeningen. Toeschouwers konden van dichtbij op een groot scherm volgen hoe die tot stand kwamen. Oleg Lysenko, een in Nederland wonende Oekraïense muzikant, speelde prachtig accordeon en zong slepende, melancholische liederen. Ik verstond er geen woord van, en toch begreep ik alles.
De ingetogenheid van het stuk maakte indruk. Zonder spectaculaire mise en scène, jolige interactie met het publiek of lawaaierige drukdoenerij ademde de voorstelling een aangenaam ouderwets aandoende rust uit. Toch was het gebeuren allesbehalve statisch. Tinel legde regelmatig een nieuw vel papier op zijn tekentafel en schetste met niet meer dan enkele sterke inktlijnen en -vlakken de krachtige, rauwe beelden die Babels nietsontziende teksten bij hem opriepen: sovjetruiters die een rivier oversteken, de zieltogende zoon van een rabbijn, een joodse vrouw die om haar vader rouwt. Babels verhalen, Tinels tekeningen, Lysenko’s muziek: alles vloeide naadloos in elkaar over tot een totaalervaring.
Na de voorstelling zwierf ik door de stad, op zoek naar een plek om de indrukken te laten nazinderen, maar de sfeer van de weidse steppe viel moeilijk op te roepen tussen de hoogbouw. Ik liep voorbij een van de cafés die Joseph Roth naar verluidt frequenteerde in de jaren dertig, samen met andere exilschrijvers. Wie weet had de vodka wel rijkelijk gevloeid als hij Babel ooit had ontmoet: allebei hadden ze een joodse achtergrond en werden ze geboren in Oekraïne (Babel in Odessa, Roth in Brody). Maar Babel is nooit in Oostende geweest, al waarde zijn geest er dus wel even rond in de zomer van 2018.
Nog altijd heeft Oostende iets rauws en authentieks, maar de disneyficatie grijpt ook hier om zich heen: zeelui en vissers verdwijnen geleidelijk uit het straatbeeld, de rafelrandjes worden netjes bijgeknipt en alles moet wijken voor even zielloos als lucratief toerisme. Roth en Babel, twee bij uitstek authentieke, eerlijke schrijvers, zouden ongetwijfeld een gloeiende hekel hebben aan de pretparkstad waar de lokale middenstand van droomt.
Mijn wandeling leidde me instinctief naar het strand, maar het geluid van zacht aanrollende golven waar ik zo naar uitkeek, werd overstemd door hersendode hangjongeren die een eindeloze loop van eentonige beats uit hun draagbare speakers lieten knallen. Waar zijn die goelags wanneer je ze nodig hebt? Als klap op de vuurpijl barstte er nog een overbodig vuurwerk. Er viel niets te vieren, het was louter bedoeld om toeristen te behagen. Nutteloos geknal: zo moet in 1940 ook het nekschot hebben geklonken waarmee de in ongenade gevallen Babel op bevel van Stalin werd geliquideerd.
Daan Pieters